Dat had hij beter niet kunnen zeggen want nu
wil de man van de winkel weten of het 'Iets spe-
ciaals' moet zijn.

„Ja, dat wel ja/' mompelt Otto, „ik weet alleen de
naam niet." In de hoop dat de man hem met rust
laat, begint hij de cd's in de dichtstbijzijnde bak te
doorzoeken.

„Maar het moet wel klassiek zijn?" De man
houdt maar niet op.

„Klassiek? Hoe bedoelt u?"

„Met violen en zo, zal ik maar zeggen."

„Nee," zegt Otto nu beslist, „hij had een elektri-
sche gitaar."

„Ah," zegt de man en steekt er een vinger bij in
de lucht, „pop!"

Otto mompelt iets onduidelijks.

„Dan moet je aan deze kant zijn." De man loopt
met grote passen voor hem uit naar nog weer
meer bakken. „Het staat alfabetisch, maar daar
heb je natuurlijk niets aan als je geen naam kent."
Hij lacht, alsof hij een grapje heeft gemaakt.

„Ik kijk wel even," probeert Otto nog maar eens.
Zo gauw hij kan, wil hij hier weg maar die man
blijft maar naast hem staan.

„Hoe klonk het?" vraagt hij.

„He?"

„Kun je het voorzingen bedoel ik?"

„Eh... ik weet de woorden niet precies," zegt
Otto. Hij kijkt achterom naar de deur maar daar

ziet hij die man weer.

„En met pompompom?" vraagt hij en komt nog
wat dichterbij zodat Otto vastgeklemd staat tus-
sen hem en twee bakken met cd's.

„He? O, nou: pompom pommerdepom," doet
Otto. Hij doet maar wat, zodat die man hem ein-
delijk laat gaan.

„Pompom? Pommerdepom?" vraagt hij pein-
zend. „En verder?"

„Verder weet ik niet!" zegt Otto snel. „En ik
moet nu gaan, anders kom ik te laat!"

„Pompom pommerdepom," neuriet de man voor
zichzelf en tuurt in de lucht alsof het antwoord op
het plafond staat geschreven. „Nee, dat kan ik
toch even niet thuisbrengen..."

„O, het geeft niet," stelt Otto hem gerust en pro-
beert ondertussen langs hem heen te glippen, „ik
verzin wel wat anders, een boekje of zo."

De man schijnt hem niet meer te horen. Otto
maakt zich zo dun mogelijk en glijdt voorzichtig
langs de bakken. Nog even en dan: rennen.

„Pompom pommerdepom," probeert de man
nog een keer.

En dan opeens ziet Otto hem. Vlak bij zijn buik.
Dezelfde ogen van 'je moet naar me luisteren' en
datzelfde lachje van 'ach wat doet het er ook toe'.
„Dat is hem!" roept hij voor hij er erg in heeft.

„Ah! Raymond!" zegt de man verheugd. „Wat
aardig. Houdt u daar zelf ook van?"

„Heel erg!" zegt Otto en knikt.

„Ach, wat leuk nou. Nou, dat treft. Dit hier is de
verzamel-cd met alle bekende liedjes voor slechts
zevenendertig vijftig." De man haalt het doosje
uit de bak en laat het aan Otto zien.

„Eh... ik, of zij bedoel ik natuurlijk, zij hebben
helemaal geen cd-speler," bedenkt Otto.

„We hebben hem ook op cassette. Negentien
vijfennegentig in de aanbieding." De man loopt
naar de toonbank en pakt een cassettedoosje.

Otto wil eigenlijk dringend de deur uit maar hij
kan het niet laten om even te komen kijken.

„Ik spaar alles van Raymond," zegt hij enthou-
siast, „hebt u misschien ook een poster of zo?"

„Nou, nee. Ik heb wel Michael Jackson."

„Jammer," zegt Otto.

„Zal ik deze maar inpakken dan?" vraagt de man
en hij steekt het bandje in de lucht.

„Nou, eigenlijk moet ik nog even iets verder spa-
ren." Otto kan zijn ogen niet van het doosje
afhouden. „Enne, ik moet nu echt gaan. Bedankt!"
Snel draait hij zich om en rent naar buiten. Bij de
deur kijkt hij nog even om. Hij ziet de man pein-
zend naar het bandje turen.

„Pompom? Pommerdepom?" neuriet hij Otto's
wijsje. En smekend om uitleg kijkt hij naar het
bandje van Raymond.